Ze vertelt het niemand. Niet aan Mo. Niet aan Jess. Niet aan haar moeder. Vooral niet aan haar moeder.
Ze valt bijna in slaap. Het moment dat niemand kan bevatten tussen waken en slapen, het moment waarin alles vervloeit, waarin de wereld om je heen nog tastbaar is, maar de logica die alles in het gareel houdt reeds langzaam naar de achtergrond verdwijnt.
Ze hoort een stem die spreekt in een taal die zij niet kent.
Het besef dat ze dit niet kan dromen omdat ze geen taal kan dromen die ze niet zelf spreekt is van aanwezig, maar ook de twijfel: is dit een taal, betekenen de klanken die ze hoort in haar droom iets?
Ze herinnert zich de volgende ochtend de klanken. Weh aro arundar jemoo.
Ze tikt ze in in Google Translate. Ze tapt op taal herkennen.
Geen resultaten.
Ze herinnert zich de volgende ochtend een trap die naar een rivier leidt. Ze herinnert zich de traag stromende, stinkende rivier, de warmte, het gegons van vliegen, de geur van verbrand vlees.
Het zijn dingen die je niet kunt googelen. Je kunt op geen enkele manier achterhalen of het iets is, of het verwijst naar iets, of het meer is dan een droom, of het een herinnering is naar iets wat ooit echt gebeurd is.
Het was een lange dag geweest, en als het druk is op haar werk dan slaapt ze onrustig, dan praat ze in haar slaap, dan woelt ze, dan trekt ze de dekens naar zich toe. Het zijn dingen die ze van zichzelf weet omdat Mo het haar verteld heeft. Het is een kant van zichzelf die ze niet kan kennen. Hoe ben je als je slaapt, als je ver weg bent, hoe gedraagt je lichaam zich als je geest dwaalt door andere werelden. Mo is een slechte slaper, als zij reeds lang vertrokken is, dan licht hij nog wakker, overdenkt de dag. Als zij ontwaakt dan rommelt hij al in de keuken, heeft zijn laptop open, drinkt koffie.
Het was een lange dag geweest, het begon met de melding op SFO. Een bijzonder geval; een persoon die in slaap gevallen was tijdens de vlucht en die na de landing niet ontwaakte. Hij was naar St. Catherine’s gebracht. Het was een man van tegen de vijftig, regelmatige trekken, grijs aan de slapen een denkrimpel tussen zijn ogen.
Hij sliep. Hij droomde. De CT toonde overduidelijk dat er sprake was van hersenactiviteit, zelfs meer hersenactiviteit dan je gewoonlijk ziet bij een slapend persoon. Het was bizar.
‘Laten we een LP nemen,’ had Saskia voorgesteld. ‘Wie weet zien we iets bijzonders.’
Ze rijdt over de 1 terug naar het huis dat ze huren in San Francisco. Een weg vol met auto’s, het is als een voorwereldlijk dier, een enorme zeeslang die het land opkruipt.
‘Hoe was je dag?’ vraagt Mo als ze thuiskomt.
‘Lang,’ zegt ze.
Hij heeft al een fles wijn opengetrokken, een lekkere fles, een pinot grigio en hij schenkt haar in.
‘Hoe was jouw dag?’
‘Same same.’
‘But different.’ Ze lachen.
Drinken. Bestellen iets te eten. Netflix. Ze val in slaap op zijn schoot onder de Mexicaanse deken.
Ze schrikt wakker als de droom komt. Ze kijkt om zich heen, ze ziet Mo niet. Ze ligt op de bank.
Ze herhaalt de woorden: Weh aro arundar jemoo.
Ze stommelt naar bed. Natuurlijk valt ze daar weer in slaap, ze slaapt tot het weekend is, een langzame zaterdagmorgen; Mo heeft een eitje gekookt en een pot vol met drip gezet, sourdough in de toaster.
‘Heb je goed geslapen lief?’
‘Ik heb vreemd gedroomd.’
‘Wat voor vreemds heb je gedroomd?’
Ze zou willen dat ze het na kon vertellen. Een trap, glibberige treden, de geur van vlees dat brandt, de zon die opgaat in het oosten, een hemel die rood kleurt op een manier die ze nooit eerder gezien heeft. Stemmen die zingen. Een oude man die haar aankijkt en die de woorden zegt in een taal die zij niet begrijpt.
‘Ik weet het niet. Het was gewoon vreemd.’
Ze zal het nooit aan haar moeder vertellen. Dat is zeker.
De eerste keer dat ze Mo meenam naar huis was haar moeder erover begonnen. Ze had haar hoofd geschud, gekeken naar haar glas alsof daar iets te zien was, ze had zelfs overwogen naar de wc te gaan, maar ze wist dit was onvermijdelijk.
‘Toen Sas klein was, zei ze op een dag tegen me: “Mam, ik had vroeger een andere moeder, en toen sprak ik een andere taal.”’
Hoe vaak heeft haar moeder dit verteld? Talloze keren. Op familiefeestjes, als ze vrienden mee naar huis nam, en ook als er een vriendje kwam. Toen Theo kwam, toen Jason kwam. Nu Mo er is vertelt ze het ook.
‘Ik vond dat zo iets bijzonders. Ze was pas een kind. Ze was misschien drie of vier. Het kwam zomaar uit het niets.’
Mo was een held, Mo kan glimlachen als
‘Wat wil je ermee zeggen, mam,’ had ze gezegd.
‘Ik wil niks zeggen. Ik vertel gewoon wat er gebeurd is.’
‘Je bedoelt er iets mee.’
‘Ik bedoel niks. Ik vertel wat jij gezegd hebt toen je klein was. Dat mag toch wel?’
‘Mijn moeder gelooft in reïncarnatie,’ had ze gezegd.
‘Dat is niet wat ik zeg! Nou ja, ik denk wel dat er heel veel is wat we niet weten. Dingen die we niet kunnen verklaren. Weet je dat op het moment dat je doodgaat, je lichaam 23 gram lichter wordt?’
‘Mam, ik studeer medicijnen. Ik ken het verhaal. Ik weet ook dat het onzin is.’
‘Nou ja, dat weet ik niet hoor. Het zou in ieder geval best kunnen. Maar ik weet wel dat dit echt zo is. Want ik was erbij. Ze was nog een klein meisje. Drie of vier, daar wil ik af wezen, echt nog een pukkie en toen zei ze dat ze een andere moeder had en een andere taal sprak.’
Mo glimlachte, maar Saskia kookte van woede. Haar moeder moest vooral zelf weten wat voor onzin ze geloofde maar ze moest het voor zich houden. Dit was de eerste keer dat ze Mo meenam. De eerste keer, kan ze dan niet een keertje gewoon doen?
‘Mam, geloof je in reïncarnatie?’ had ze gevraagd.
‘Ik weet het niet.’
‘Mam, kun je eerlijk zijn?’
‘Ja, ok, ik geloof daar in. Ik denk dat onze ziel onsterfelijk is. Dat we onze ziel al eens eerder in een ander lichaam heeft geleefd.’
‘Ok,’ zei Saskia. ‘Maar laten we proberen precies te definiëren waar we het over hebben. Stel dat ik ooit eerder iemand anders geweest ben. Is het DNA van die persoon dan identiek aan mijn DNA?’
‘Dat weet ik niet hoor.’
‘Laat ik het makkelijker maken voor je. Als je kunt geloven dat iemand in dit leven een man is terwijl die persoon in een vorig leven een vrouw was, dan is het per definitie zo dat het DNA van die twee personen, die volgens jou dezelfde ziel delen, niet aan elkaar gelijk zijn.’
‘Wat drijf je het toch op de spits, Saskia. Ik vertelde gewoon iets wat jij zei toen je klein was. Mo vertelde over zijn bedrijf en toen dacht ik dit heeft er iets mee te maken. Daarom vertelde ik het. Niets anders.’
Ze had niet losgelaten; ze moest dit in de kiem smoren, ze wilde duidelijk maken dat zij de vreemde ideeën die haar moeder had niet deelde.
‘Ik ga net doen alsof je toegegeven hebt dat ik gelijk heb,’ had ze gezegd. ‘Als we dus kunnen constateren dat ik, op welke manier ben ik dan wel gelijk aan degene die ik zogenaamd in een vorig leven was? Wat deel ik met die persoon als het niet DNA is?’
Haar moeder had Mo aangekeken met een blik alsof zij degene was die vreemde dingen zei. Mo keek zoals alleen hij kon kijken; je kon alles in zijn blik leggen wat je wilde. In zijn donkere ogen kon je zien wat je wilde, maar wat hij echt dacht bleef een raadsel.
Saskia kon hier zo slecht tegen. Haar moeder kon dingen roepen en vervolgens alle vragen die je erover stelde schouderophalend opzij schuiven.
‘Kunnen we het dan kwantitatief bekijken? Op dit moment leven er acht miljard mensen op aarde. Dat is vele malen meer dan er ooit mensen geleefd hebben. Als al die mensen een ziel hebben, waar komen die zielen dan vandaan? Hebben die zielen eeuwen moeten wachten tot we met acht miljard waren voor ze een keer geboren konden worden? Was er een God lang geleden die reeds voorzien had dat we ooit met zovele zouden zijn en had hij daarom een reservoir gevuld met ongeboren zielen?’
‘Lieve Sas, waarom is het zo moeilijk om te aanvaarden dat jij bijzonder bent. Dat jij een uit miljoenen bent?’
Mo had geglimlacht en gezegd: ‘Voor mij is ze in ieder geval een uit miljoenen.’
Alles aan Mo wat ze mooi vond had ze op dat moment gehaat. Zijn krullen, zijn glimlach, zijn vermogen mensen voor zich in te nemen, zijn oogopslag.
De hele weg terug naar Amsterdam was ze boos op hem geweest.
Haar moeder zou ze nooit vertellen wat ze had gedroomd.
Een trap, glibberige treden, de geur van vlees dat brandt, de zon die opgaat in het oosten, een hemel die rood kleurt op een manier die ze nooit eerder gezien heeft. Stemmen die zingen. Een oude man die haar aankijkt en die de woorden zegt in een taal die zij niet begrijpt.
Weh aro arundar jemoo.